Analyse van de bevindingen van Buruma

(klik hier voor de pdf-versie van dit artikel)

Spits publiceerde op 7 februari 2011 een artikel met de titel OM verprutst onderzoek Baybasin . Een journalist van Spits had de voorzitter van de TCEAS, hoogleraar strafrecht Ybo Buruma, aan de tand gevoeld over de conclusies van zijn commissie. Volgens Buruma was er lang gedubd over de beslissing, maar “was er voor zijn commissie niet genoeg” om de zaak door de CEAS te laten heropenen. Wel dacht Buruma dat mede door zijn onderzoek een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad kans van slagen had.

Hiervoor zijn nieuwe feiten nodig waarmee de rechter indertijd niet bekend was en welke zeer waarschijnlijk tot een vrijspraak of een niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie zullen leiden. De TCEAS acht dergelijke nieuwe feiten dus aanwezig.

Het rapport van de TCEAS ademt echter de angst uit om een zelfstandige beslissing te nemen op grond van het eigen technische onderzoek. De commissie wringt zich als gevolg daarvan in vele bochten die weinig meer te maken lijken te hebben met de wetenschap van de logica. Precieze lezing van de onderliggende technische rapportage maakt duidelijk dat deze de uiteindelijke conclusie geenszins dekt. Als doekje voor het bloeden wordt tot slot de hete aardappel van een mogelijk onterechte veroordeling tot levenslang op basis van gemanipuleerd tapmateriaal doorgeschoven naar Baybasin zelf. Hem wordt, na 14 jaar mogelijk onterechte detentie, veel succes toegewenst bij het achterhalen van de waarheid in een bij de Hoge Raad aan te spannen herzieningsprocedure. Dat dit Baybasin nog eens jaren extra mogelijk onterechte detentie kan kosten, wordt er wijselijk niet bij gezegd.

 

De volgende opmerkingen in het rapport d.d. 3 januari 2011 staven uitdrukkelijk zijn opmerkingen tegen de Spits-journalist over Baybasin’s herzieningskansen.

 

De Öge-zaak

Op de Öge-zaak is het oordeel van levenslang gebaseerd, zo concludeert Buruma sub 7.5 op p. 19 van zijn rapport. Het betreft een in Istanbul gepleegde moord waartoe Baybasin beweerdelijk middels telefonische orders vanuit Nederland aan twee in Turkije verblijvende personen, Yavuz en Nuri Korkut, opdracht zou hebben gegeven. Op p. 7 van zijn rapport noemt Buruma uitdrukkelijk het voorhanden novum in deze zaak. Het betreft hier een zeer sterk novum, namelijk een Turkse definitieve rechterlijke beslissing (in feite het klassieke novum van artikel 457, lid 1, sub 1 Sv) en een Turkse sepotbeslissing die haaks staan op de veroordeling van Baybasin. Het rapport:

De raadsvrouwe van de veroordeelde heeft aangevoerd dat de beweerde medepleger van de moord, Yavuz Yavüztürk (door het Bossche Hof aangeduid als “ene Yavuz”), door de Rechtbank te Bakirköy op 13 oktober 2004 conform de eis van de OvJ is vrijgesproken (onder overlegging van een kennelijk afschrift van dat vonnis nr 2004/348). De eerdere verklaring van Yavuz is beweerdelijk onder druk afgelegd. Voorts heeft zij aangevoerd dat een van de andere medeplegers, Nuri Korkut, blijkens een verklaring van de Rechtbank te Bakirköy van 4 mei 2005 nooit als verdachte in deze zaak is aangemerkt (onder overlegging van een verklaring met nummer 2004/386).” (rapport d.d. 3 januari 2011, p.7)

Op p. 19  van zijn rapport onderstreept Buruma dit harde novum opnieuw.

“Het is de TCEAS niet ontgaan dat de (Turkse) vrijspraak resp. het uitblijven van vervolging in Turkije jegens de twee in het veroordelend arrest genoemde medeplegers in de Öge-zaak, vragen oproept rond de moord in de theetuin. Het zoeken naar mogelijke antwoorden gaat echter het bestek van de TCEAS te buiten, nog afgezien van de omstandigheid dat de lastige uitvoerbaarheid van nader onderzoek dienaangaande en de internationale dimensie daarvan aan nader onderzoek door de TCEAS in de weg staat. De TCEAS heeft stilgestaan bij de vraag hoe kan worden verklaard dat de Nederlandse politie en justitie kennelijk niet meer bewijsmateriaal uit Turkije hebben verkregen. (—) het lijkt een evident belang om in een moordzaak waarbij de betrokkenheid van de verdachte niet-rechtstreeks is, zo stellig mogelijk bewijsmateriaal aan de rechtbank aan te bieden. De TCEAS heeft zich erover verbaasd dat relatief eenvoudige verificaties achterwege zijn gebleven—-.” (rapport d.d. 3 januari 2011, p.19)

Het is helder dat de commissie dit argument doorschuift naar een door de verdediging in te dienen herzieningsverzoek. Het betreft hier een na de veroordeling opgekomen novum en een geconstateerde zwakte in de bewijsconstructie, welke buiten het bestek van de beperkte onderzoeksmogelijkheden van de TCEAS vallen.

 

Poging tot uitlokking van moord in Kentucky

Over de Kentucky-zaak schrijft Buruma:

“Veel aandacht gaat in de bewijsvoering in deze zaak naar gesprek A-3-24 van 14 november 1997 te 22.24 uur. Baybasin belt naar overste Meyir E. Dahan in Israël en spreekt in moeilijk te begrijpen termen over diverse zaken. De verdediging heeft bij het Hof aangevoerd dat de zinsnede ‘to make him call’ ten onrechte is beluisterd als ‘to make him cold’. Het Hof heeft die frase weggestreept.

Later is over dit gesprek op 18 augustus 2006 een verklaring afgelegd door overste Dahan (doss. 37) die zegt zijn eigen stem te herkennen maar stelt dat het gehoorde nooit in een enkel gesprek is gezegd. Zijn verklaring is in vivo herhaald op 8 oktober 2007 voor de Raad van State (doss. 38)”. (rapport d.d. 3 januari 2011, p. 7)

Tegenover de Raad van State is de heer Dahan inderdaad zeer stellig geweest over het feit nooit maar dan ook nooit met Baybasin over criminele zaken te hebben gesproken. Zij voerden slechts zakelijke en politieke gesprekken, aldus Dahan. We spreken ook in deze zaak dus over een belangrijk nieuw novum.

 

Gijzeling van Celik

Als belangrijkst novum in de gijzelingszaak noemt Buruma de verklaring van de Turkse politieman X1, die voorlopig anoniem wenst te blijven.

“X1 heeft over deze zaak als volgt verklaard: “Er was nog een zeer komisch voorval. Mehmet Celik of Haci Hasan of wat dan ook? Het is een zaak die door mijn hoofdcommissaris Ferruh Tankuz is verzonnen. In verband met deze zaak hebben Hüday Sayin en de Nederlandse politiemensen dagenlang op onze afdeling gesproken. Wij hebben noch Mehmet Celik Haci Hasan noch Haci Hasan Mehmet Celik gezien. Hüseyin Baybasin zou zogenaamd iemand genaamd Haci vanwege een vordering van vijftien miljoen dollar hebben laten ontvoeren. In die periode was een groep opgepakt die zich bezig hield met zaken als cheques en schuldbekentenissen; maar dat had niets met Hüseyin Baybasin te maken”. (rapport d.d. 3 januari 2011, p. 8 )

 

Heroïnezaak

In de heroïnezaak maakt het hof mede gebruik van twee in Turkije afgelegde, Baybasin belastende getuigenverklaringen van ene Korkut en Priescu. Over deze zaak schrijft Buruma tot slot:

“Bij deze zaak zou X1 zelf betrokken zijn geweest. Hij verklaart dat er druk is uitgeoefend (op de getuigen). Op 20 augustus 2005 heeft Priescu voor het Gerecht in Rome aan een Nederlandse RC (in re Jocic) verklaard dat hij is gemarteld (doss. 36)”. (rapport d.d. 3 januari 2011, p. 8 )

Met andere woorden, ook in deze zaak zijn zo op het eerste gezicht al twee belangrijke nieuwe feiten in de zin van artikel 457, lid 2 Sv aan te wijzen.

 

Het technische onderzoek van de TCEAS

Wat heeft het onderzoek in opdracht van de TCEAS nu daadwerkelijk aangetoond in relatie tot deze volgens de commissie zelf reeds opgekomen nieuwe feiten? Voor een goed begrip hiervan verdient het aanbeveling goed nota te nemen van de rapportage van prof. Dr. Bart Jacobs, voorzitter van de technische commissie van de TCEAS in deze zaak. Hierin worden de resultaten van het verrichte technische onderzoek precies beschreven. Jacobs’ rapportage bestaat uit een Engelstalig rapport van 15 november 2009 en een Nederlandstalig rapport van 16 augustus 2010. Aan het Engelstalige rapport zijn de twee rapportages gehecht van de internationale deskundigen die respectievelijk door de verdediging en het College waren aangewezen.

Wat allereerst opvalt, is dat eigenlijk alleen de Israëlische deskundige, S. Peller, over redelijk authentieke kopieën beschikte van het door de TCEAS gekopieerde materiaal. Het Engelstalige rapport van Jacobs beschrijft dit helder met de door Peller geuite kritiek op het hem in eerste instantie verstrekte materiaal.

“Early July he (Peller) had taken a serious look at the material and contacted me (on 6 July) complaining about what the recording technician (from Beeld en Geluid) has done to fix the playback speed. He had not applied “sample rate adjustment”, but some “pitch shift” function that is used for instance to adjust voices that are out of tune. It does not apply a mathematical formula (like in sample rate adjustment) but performs some ad hoc manipulation that distorts the signal. Peller stated firmly that he cannot do any meaningful investigation on these distorted files, and asked for the original versions. I understood Peller’s concerns,—“ (rapport Jacobs d.d. 15 november 2009, p. 5 sub 2.5.)

Jacobs beschrijft dat in overleg met Buruma vervolgens aan Peller “beter”, dat wil zeggen “authentieker” materiaal ter beschikking is gesteld. Daarna hebben beide voorzitters vreemd genoeg besloten niet ook BEK TEK LLC hetzelfde “betere” materiaal te verschaffen. Dit zou maar tot verder uitstel leiden en bovendien de onderzoekskosten doen oplopen. (rapport d.d. 15 november 2009, p. 6) Dit laatste argument doet verbazen, omdat deze eventuele extra kosten toch in het niet zullen vallen in relatie tot de prijs van een eventuele onterechte veroordeling tot levenslang, die in het geval van Baybasin nu al 14 jaar wordt geëxecuteerd.

 

Het BEK TEK LLC rapport

Het effect van dit verschil in kwaliteit van het bestudeerde materiaal komt uitdrukkelijk tot uiting in de onderzoeksresultaten van beide deskundigen. Deze verschillen aanmerkelijk.

Opvallend genoeg vangt het rapport van BEK TEK LLC aan met een levensgrote waarschuwing:

“As previously advised, conclusive audio authenticity analyses can only be

conducted of original recordings, or clone copies in their original file format.” (rapport d.d. 14 augustus 2009, p. 1)

Maar was dat nu niet precies datgene waarom de Israëlische deskundige had gevraagd: “clonecopies”?

In zijn algemene inleiding schrijft BEK TEK LLC sub 2:

“Severe aliasing artefacts (—) are present on all of the recordings, except for the “a3-24-22h24-14nov97.wav” and “a4-34-20h45-1dec97.wav” files. Aliasing is the addition of frequency components that were not part of the original recording, and probably occurred during the duplication process due to improper digitization.” (rapport d.d. 14 augustus 2009, p. 2)

Naar aanleiding van de rapporten van de deskundigen heeft Jacobs uitvoerig met beide deskundigen gesproken. Hij schrijft over zijn gesprek met Douglas Lacey van BEK TEK LLC dat deze hem zei geen harde conclusies over manipulatie te willen trekken op basis van het door hem ontvangen kopie materiaal! Jacobs:

“He stuck to this position, even for an audio file like a3-24 that came from the optical disc (see Subsection 2.1), saying that the digital-analog-digital conversions introduced too many uncertainties. When asked explicitly, Lacey said BEK TEK LLC  would probably have been willing to make stronger statements if it had had direct access to the digital material on the optical discs.” (rapport Jacobs d.d. 15 november 2009, p. 7)

Voor ieder onderzocht gesprek maakt BEK TEK LLC dan ook het voorbehoud:

“however, as noted above, this is a digital copy and such authenticity results are not conclusive.” (BEK TEK LLC rapport d.d. 14 augustus 2009, p. 3 sub 6 (e), p.4 sub 7 (e), p. 5 sub 8 (i), p. 6 sub 9 (f) en 10 (e), p. 7 sub 11 (f) en sub 12 (f) en p. 8 sub 13 (c) )

Het is op basis van de twee rapporten van Jacobs en BEK TEK LLC volstrekt helder dat de deskundige van het College, BEK TEK LLC, met ontoereikend basismateriaal heeft moeten werken en dat zijn conclusies daarom niet beslissend zijn. Dit kan niet anders worden aangeduid dan als een ernstige tekortkoming in het door de TCEAS verrichte onderzoek: Penny-Wise, Pound-Foolish”

 

De door de TCEAS onderzochte gesprekken: het rapport van Peller

Ondanks deze tekortkoming worden in de rapportage van Jacobs de wel keiharde bevindingen van de Israëlische deskundige Shlomo Peller weggeschoven met de opmerking dat zij op een aantal na, niet direct door BEK TEK LLC konden worden onderschreven.

Baybasin is tot levenslang veroordeeld op bewijs dat voor 90% bestaat uit gespreksfragmenten, beweerdelijk afkomstig uit door hem in Nederland gevoerde telefoongesprekken. De gesprekken zouden zijn afgeluisterd door Nederlandse tapkamers. Het gaat om zo’n 6000 gesprekken aldus het dossier. Op zes van de vele voor het bewijs gebruikte tapgesprekken is thans nader onderzoek verricht door de door de TCEAS ingeschakelde deskundigen. Voor de verdediging van Baybasin was dit onderzoek de eerste mogelijkheid in 14 jaar om via ook door haar geaccordeerde deskundigen toegang te krijgen tot authentieke kopieën van het originele materiaal. Na zijn veroordeling tot levenslang, zijn alle door Baybasin gevoerde procedures om toegang te krijgen tot het originele tapmateriaal afgestuit op de juridische mantra van het “gesloten stelsel van rechtsmiddelen”: een eenmaal definitieve rechterlijke beslissing is juridisch onaantastbaar. Voor Baybasin betekende dit dat de beslissing van het Hof den Bosch, dat hij geen toegang kreeg tot de originele gegevensdragers waarop hij tot levenslang werd veroordeeld, jarenlang onaantastbaar bleef. Alleen een geslaagde herziening zou dit gesloten stelsel kunnen doorbreken, maar om dit te realiseren moest Baybasin eerst aantonen dat het bewijsmateriaal in zijn zaak was gemanipuleerd. En dat kon alleen maar door middel van een technisch onderzoek op de originele gegevensdragers, waarover Baybasin nu juist niet beschikte. Onderzoek op de kopiebanden van de gesprekken die Baybasin ooit ter beschikking waren gesteld werd hiervoor onvoldoende geacht. Een ware Catch 22 situatie, waarin het Openbaar Ministerie aangaf: “Om te bewijzen dat je op vervalst tapmateriaal bent veroordeeld, moet je manipulatie aantonen. Dat kan alleen via een technisch onderzoek van (een identieke kopie van) de originele optical disks en spoelenbanden. Die hebben wij in ons bezit, maar die stellen we jou niet ter beschikking”.

Het onderzoek door de TCEAS bood Baybasin de eerste mogelijkheid uit deze val te ontsnappen. Die waarde heeft het technisch onderzoek van de commissie in ieder geval voor hem gehad. Lezing van het rapport van de Israëlisch deskundige Peller bezorgde Baybasin en zijn verdediging dan ook een schok van herkenning. Vanaf de allereerste beschuldigingen immers heeft Baybasin aangegeven onschuldig te zijn en de gesprekken die aan zijn veroordeling ten grondslag werden gelegd niet als authentiek te herkennen. Peller, die zijn onderzoek op het meest authentieke audio materiaal verrichtte, plaatst een alarmerend groot aantal, zorgvuldig onderbouwde kanttekeningen bij alle 6 opnieuw onderzochte, voor het bewijs gebruikte gesprekken.

 

Öge-zaak

Bij het gesprek A 1-1, slechts twee minuten lang, maar centraal in de bewijsvoering van de Öge-zaak, plaatst Peller al 11 serieuze kanttekeningen. Peller schrijft in zijn conclusie bij dit gesprek:  “This call shows many discrepancies and anomalies with respect to standard telecom signalling, date of recording, SNR, etc. Some of these discrepancies are major, and create grave reservations for signal manipulation”. En: “Some findings doubt whether the call destination was indeed a Dutch telephone and the date of the recording was 1997.” (rapport d.d. september-oktober 2009 van Shlomo Peller, pp. 14 en 15 sub Conclusions)

Bij het andere in de Öge-zaak onderzochte gesprek A 1-3 concludeert Peller:

“The number of findings, their nature and diversity put a heavy concern whether the call was not “cooked” by slicing segments from more than one (and possible more than two) calls, while overlaying the slicing points (to blur the gluing points) and possible adding some artificial noise to cover splicing marks.” (rapport d.d. september-oktober 2009, pp. 17 en 18 sub Conclusions)

Het derde in de Öge-zaak heronderzochte gesprek A 1-4 noopt Peller zelfs tot 79 beargumenteerde observaties van onregelmatigheden in het materiaal. Conclusie: “1. The number of abnormal observations in this call, their type and diversity speaks for itself. (—) 3. Some of the observations are so exceptional and obvious that the conclusion as to the authenticity of the call is essentially inevitable.” (rapport d.d. september-oktober 2009, p. 25 sub Conclusions 1 en 3). Peller merkt bij dit gesprek bovendien op dat zijn signaal-analytische onderzoek uitwijst dat dit gesprek een beltoon heeft die afwijkt van de beltoon die Turkije had op het gepretendeerde moment van het gesprek. Dit strookt niet met de mededeling bij deze file, zo schrijft hij, dat het om een uitgaand gesprek zou gaan van Baybasin naar Turkije op 9 november 1997.

Gesprek A 1-5 tot slot, waarop het hof mede het bewijs van moord construeerde, dwingt Peller tot de conclusie:  “The number of findings, their nature and diversity makes it realistic that the call was actually “cooked” by slicing segments from more than one call (—)by overlaying the slicing ends and occasionally adding some artificial noise to blur the splicing points.” (rapport d.d. september-oktober 2009, p. 28 sub Conclusion  4)

 

Kentucky-zaak

In de bewijsconstructie van de zogenaamde poging tot uitlokking van moord in Kentucky staat het gesprek A 3-24 centraal. Dit is het door Buruma in zijn eindrapport aangehaalde gesprek tussen Baybasin en de Israëlische legergeneraal, overste Dahan. Het commentaar van Peller op dit audio-fragment is eveneens vernietigend: “The destination number is unlikely a real Israeli cell-phone number, hence the call data is unreliable (—) Some of these discrepancies are major, and create grave reservations for signal manipulation and splicing.” (rapport d.d. september-oktober 2009, p. 12 sub Conclusions 1 en 2)

 

Gijzelingszaak

Het laatste door de deskundigen onderzochte gesprek is A 4-34, een gesprek waarvan de letterlijke vertaling laat zien dat beide gesprekspartners, Baybasin en de Turkse advocaat Yildiz, zich beiden in Istanbul bevinden, alhoewel Baybasin al in 1992/1993 Turkije had moeten ontvluchten. Het rapport Buruma spreekt over een brief van de advocaat Yildiz, waarin deze verklaart dat dit gesprek vóór 1993/1994 heeft plaatsgevonden. Dit strookt niet met het strafdossier dat aangeeft dat dit gesprek op 1 december 1997 in Nederland zou zijn afgeluisterd. Peller constateert ook in dit gesprek weer vele onregelmatigheden waarvan “Some (—) establish concerns for potential splicing of the call, alsmede een beltoon die het volgens internationale telecom- standaarden onmogelijk maakt dat het gesprek vanuit Nederland naar Turkije werd gevoerd, zoals in het strafdossier werd geclaimd. (rapport d.d. september-oktober 2009, p. 10 sub 2 )

 

De eindconclusies van Jacobs

Deze uitgebreide lijst van harde bevindingen van de Israëlische deskundige Shlomo Peller wordt in de eindrapportages door Jacobs weggeschoven met de enkele opmerking dat zij niet direct door BEK TEK LLC werden onderschreven. Dat BEK TEK LLC naar eigen zeggen met volstrekt ontoereikend basismateriaal moest werken, wordt in Jacobs’ conclusie gemakshalve weggelaten.

Maar waar Jacobs in zijn uiteindelijke conclusies toch niet omheen heeft gekund, zijn drie gesprekken waarin de aanwijzingen van mogelijke manipulatie door beide deskundigen zijn onderschreven.

Jacobs schrijft in zijn eindrapport van 16 augustus 2010, dat onderzoeker Lacey van BEK TEK LLC (BTR) niet heen kon om de door Peller (PR) waargenomen onregelmatigheden in de gemeten beltonen. Ik citeer:

PR wijst op inconsistenties in deze beltonen. BTR heeft deze beltonen niet onderzocht, maar de onderzoeker Lacey van BEK TEK LLC sprak later, na het inzien van PR, desgevraagd, van een “compelling argument regarding the cadence issue” (JR:p.8 bovenaan). (—) Van de twee uitgaande gesprekken merkt FRR (Jacobs’ Nederlandse telecom deskundige) op dat ook van één daarvan (a4-34) de beltonen niet in de standaards voorkomen. De andere (a1-4) komt wel voor, en betreft een aantal mogelijke landen in Afrika. (rapport Jacobs d.d. 16 augustus 2010, p. 4)

Jacobs zegt zich in het kader van het onderhavige onderzoek niet te willen buigen over de vraag of in het gesprek A1-4 de locatieaanduiding van de gebelde in een mogelijk Afrikaans land consistent is met het dossier. Hij laat daarom ook dit onderzoeksgegeven in zijn uiteindelijke conclusie buiten beschouwing. Het strafdossier en de inhoud van het gesprek A 1-4 geven echter uitdrukkelijk aan dat de gebelde gesprekspartner zich op het moment van het gesprek in Turkije moet hebben bevonden. Was dit onderzoeksresultaat uit het nieuw uitgevoerde signaal-analytische onderzoek indertijd in de strafprocedure door de toen ingeschakelde NFI-deskundige, drs. A.P.A. Broeders, naar voren gebracht, dan zou dit voor het Hof Den Bosch zondermeer doorslaggevend zijn geweest voor een niet-ontvankelijkheidsoordeel, danwel een vrijspraak van Baybasin. Eén kennelijk gemanipuleerd gesprek dat niet strookt met de overige gegevens in het dossier moet immers voldoende worden geacht voor de diskwalificatie van al het gepresenteerde tapmateriaal.

Daarnaast zijn er dan nog de gesprekken A 4-34 en A 1-5 waarin beide experts, Peller en BEK TEK LLC, aanwijzingen van manipulatie vinden, ondanks het inferieure materiaal dat de Amerikaanse onderzoeker ter beschikking stond. Jacobs concludeert over deze gesprekken:

“Wat er in mijn ogen overblijft zijn de volgende twee punten.

(i). In gesprek a4-34 constateren beide audio experts een mogelijk geval van manipulatie, zie Figuur 6 en de conclusie in JR. Bovendien blijkt de beltoon van a4-34 niet in de internationale standaards voor te komen.

(ii). In het gesprek a1-5 constateert eerst de ene, en in tweede instantie ook de tweede, audio expert een mogelijk geval van manipulatie.

Wat daarmee overblijft is enige grond voor twijfel bij de authenticiteit van gesprek a4-34, en in mindere mate ook bij gesprek a1-5.” (eindrapport d.d. 16 augustus 2010, p. 9)

 

Het advies van de TCEAS

Afrondend kan de technische commissie van de TCEAS er dus niet omheen dat drie van de zes onderzochte gesprekken aanwijzingen van manipulatie vertonen. En het is onbegrijpelijk dat ook dit eindresultaat tot slot wordt weggeredeneerd door Buruma in zijn brief van 24 januari 2011 aan het College van procureurs-generaal met de afsluitende woorden:  “eventueel door X2 vervaardigde opnames zouden op de één of andere heimelijke manier op de audiobanden of de optical disks terecht moeten zijn gekomen, en dan ook nog op een chronologisch correcte wijze. De TC overweegt dat dit een organisatorisch bijzonder complexe operatie zou vergen. De TC acht een dergelijke operatie nagenoeg onuitvoerbaar.” (brief d.d. 24 januari 2011, p. 5)

Dit laatste argument komt aan het slot plotsklaps uit de lucht vallen –als mosterd na de maaltijd – zonder enige wetenschappelijke onderbouwing door de eigen technische commissie. Allereerst spreekt Jacobs’ eerste rapport van 15 november 2009 op p. 3 in navolging van de deskundige Peller over de “rewritable” optical disks. En de garantie dat aan de TCEAS de werkelijk originele spoelenbanden van de gesprekken uit de A-1 Öge-zaak zijn overhandigd, ontbreekt evenzeer. Dit had zelfs de deskundige van het NFI,  Broeders, al aangegeven in zijn rapport van  22 december 2000. De deskundige Peller heeft ons recent nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat zowel de gebruikte optical disks als de gebruikte spoelenbanden met groot gemak vele malen konden worden gekopieerd onder simpele invoeging van nieuwe gesprekken tussen de op de band genoemde tijden. Dit zou de constatering van beide deskundigen verklaren dat bijna alle onderzochte gesprekken abrupte einden vertonen, soms midden in een zin of woord. Peller’s observatie wordt bevestigd door het al in 2003 uitgebrachte rapport van PriceWaterhouseCoopers over de (non-existente) beveiliging van de Nederlandse tapkamers op dat moment. Er bestonden levensgrote risico’s op inzage in en verandering van geïntercepteerde informatie of daarmee samenhangende meta-informatie door onbevoegde derden (rapport d.d. 25 augustus 2003 van PriceWaterhouseCoopers).

Er is, met andere woorden, heel veel af te dingen op de eindconclusie van de professoren Jacobs en Buruma dat hun eigen technisch onderzoek geen manipulatie heeft kunnen vaststellen. En het mag zeker bedenkelijk worden genoemd, dat dé enige instantie in Nederland tot wie veroordeelden zich in het geval van een mogelijk onterechte veroordeling kunnen wenden, zo halfslachtig omgaat met haar taak en bevoegdheden. De CEAS is en blijft slechts een adviesorgaan van het Openbaar Ministerie. Maar is de wettelijke opdracht van het Openbaar Ministerie nu juist niet waarheidsvinding in plaats van waarheidsverhulling – zoals het Baybasin-onderzoek van de TCEAS op basis van het voorgaande toch wel mag worden aangeduid -?

 

De kans op een geslaagde herziening zeer groot

Afgezien hiervan is in ieder geval duidelijk geworden dat de kans op herziening in de Baybasin-zaak zeer groot is. Buruma vermeldt in zijn rapport van 3 januari 2011 een aantal nieuw opgekomen nieuwe feiten die alle, stuk voor stuk, geschikt zijn voor een geslaagde herziening. Daar komt nu de eindconclusie van Jacobs bij, dat de deskundigen het eens zijn over aanwijzingen van manipulatie in drie gesprekken, te weten A 4-34 en A 1-5 en A 1-4. Signaaltechnisch keihard is de constatering dat de beltoon in gesprek A 4-34 niet in internationale standaards voorkomt. Zeer hard is ook de constatering van beide deskundigen dat de beltoon van het gesprek duidt op een gebelde gesprekspartner in een Afrikaans land in plaats van in Turkije, waarnaar volgens het dossier op dat moment werd gebeld. Het betekent twee extra nieuwe feiten voor de herziening van de Öge-zaak en nog een extra nieuw novum voor de Kentucky-zaak. Van belang is ook dat BEK TEK LLC de zeer harde conclusies van Peller niet betwist. BEK TEK LLC geeft slechts aan Peller’s conclusies bij gebrek aan authentiek materiaal niet te hebben kunnen bevestigen.

Maar hoeveel jaar mogelijk onterechte detentie gaat de herzieningsprocedure Baybasin nog kosten?

Download:

Het advies van de Toegangscommissie aan het College van procureurs-generaal.
De rapportage van de Toegangscommissie.
De twee technische rapportages.